Wat is anders geworden?

De nieuwe religie

In wezen zijn alle godsdiensten gelijk omdat zij uit dezelfde bron voortkomen en een functie vervullen in een en dezelfde hogere opzet van de wording van de mens. Na verloop van tijd hebben godsdienstige stelsels de neiging af te dwalen van hun oorspronkelijke grondslag. Hun goddelijke basis wordt overwoekerd door het struikgewas van menselijke verbeelding. Hoe ouder een godsdienst, hoe moeilijker om er de oorspronkelijke zuiverheid in terug te vinden. Op een gegeven moment grijpt de Hemel in de geestelijke geschiedenis in en maakt alles nieuw. Godsdiensten worden geboren en sterven, allemaal. Alleen hun kern is goddelijk, tijdloos. Op welke punten verschilt het Bahá’í-geloof van andere wereldgodsdiensten? Het meest opvallende verschil is duidelijk: er zijn veel minder bahá’ís dan volgelingen van andere religies. De reden ligt voor de hand: het Bahá’í-geloof bestaat pas sinds 1863, en is in het westen grotendeels pas van na 1950 bekend geworden. Slechts in Duitsland, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk hadden zich enkele jaren na 1900 cellen van het nieuwe geloof gevormd. De groei van organismen kost tijd. Geen enkele godsdienst had meteen zijn latere afmeting.

Een onvertroebelde leer

De grondleggende teksten van het Bahá’í-geloof zijn primair de heilige geschriften van de Báb, Bahá'u'lláh en 'Abdu'l-Bahá, en de daarop baserende uitspraken van de Behoeder en erfgenaam van ‘Abdu’l-Bahá, Shoghi Effendi Rabbani, en het Universele Huis van Gerechtigheid, en geautoriseerde toespraken van 'Abdu'l-Bahá. Hiervan worden de geschriften van de Báb en Bahá'u'lláh als goddelijke openbaring beschouwd. Het Bahá’í-geloof is de eerste en enige godsdienst die op eigenhandige, heilige manuscripten van Gods Openbaring berust. – in het Perzisch en Arabisch. Het Oude Testament en de Koran zijn oorspronkelijk in Semitische talen (Hebreeuws, Aramees, klassiek Arabisch) geschreven.

Zwart-wit geeft grijs

Over één van die talloze versies van de Bijbel zijn de duizenden soorten christenen het nooit eens geworden. Iedere aftakking beschouwt haar tekst als waarheidsgetrouw. Het “Boek der boeken” wordt in een van de brieven van de apostel Paulus als het letterlijke, feilloze woord van God beschreven. Op die overtuiging rust het veelvormige christelijke geloof. In werkelijkheid bevat de Bijbel (van “boeken” in het Grieks) de oorspronkelijk Griekse teksten van de Tenach van de joden, inclusief de Thora van Mozes, door missionerende joodse schrijvers in laatste eeuwen voor Christus uit het Hebreeuws en Aramees vertaald – het Oude Testament, circa 900 bladzijden). Dan volgen de vier korte Evangeliën (samen circa 100 pagina’s) naar Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes en aanvullende Handelingen der Apostelen, veertien brieven van Paulus, zeven brieven van andere apostelen en de Openbaring van Johannes (samen circa 150 pagina’s).

Met geloof als leesbril

Het Nieuwe Testament is in de latere 1e eeuw en het begin van 2e eeuw ontstaan en bestaat uit 27 gecanoniseerde teksten. Daarnaast bestaan er “geheime” (apocriefe) boeken die van de rechte lijn afwijken. De eerste Nederlandstalige Bijbel die rechtstreeks uit Hebreeuwse en Griekse grondteksten werd vertaald, verscheen in 1637. Tot deze vertaling was opdracht gegeven door de Staten-Generaal; vandaar de gangbare benaming Statenvertaling. Alle vertalingen vertonen afwijkingen in taalschat, woordkeus en formuleringen. De teksten van de Koran zijn 19 jaar na Mohammed onder kalief Uthman (651) tot een standaardkopie verwerkt en gelden voor alle moslims als absoluut waar. Het Boek wordt gezien als het Woord van God, maar de inhoud kan worden geïnterpreteerd, met name in het licht van de Overleveringen van de klassieke schriftgeleerden van de islam, de Hadith. Dit kan tot duidingen leiden, die met de omstandigheden veranderen.

Een godsdienst zonder priesters

Doordat Bahá’u’lláh in Zijn openbaring het volwassen worden van de mensheid aankondigt, is in Zijn orde geen functie en plaats meer voor priesters en schriftgeleerden die op een of andere wijze boven de gelovigen staan of tussen hen en God kunnen of mogen bemiddelen. Iedereen wordt aangespoord tot eigen onderzoek en een zelfstandig oordeel. Bovendien kent het Bahá’í-geloof geen predicaties, sacramenten of rituele handelingen die de tussenkomst van priesters, dominees of schriftgeleerden vereisen.

Hoogontwikkeld zelfbestuur

De bahá’í gemeenschap berust enerzijds op de geschriften waarin haar rechten en verplichtingen zijn vastgelegd, en anderzijds op een bestuurlijke orde zonder persoonlijk gezag. Inspraak, medeverantwoordelijkheid en gelijkwaardigheid behoren tot de beginselen. Niemand heeft het recht zich persoonlijk in het leven van anderen te mengen. Het is een zelfdragende geloofsgemeenschap met een gekozen vertegenwoordiging in locale en nationale huizen, met aan de top het Universele Huis van Gerechtigheid dat Bahá’u’lláh heeft ingesteld.

Sterke verwantschap met oergemeenten

Hoewel de Orde van Bahá’u’lláh enkele wetten en voorschriften bevat die anders zijn als de regels van de heersende godsdiensten, wijkt het Bahá’í-geloof op essentiële punten niet van de kern van oudere religies af. Het is verwant met het oorspronkelijke christendom, maatschappelijk aangepast aan het 3e millennium. De geest die dit geloof bezielt, is de Gods adem van de eeuwigheid. Bahá’u’lláh leert dat Zijn openbaring minstens duizend jaar maatgevend zal zijn en in diepste zin tot in de verre toekomst.