Geloven met intact verstand
Religie hoort licht te brengen in donkere zaken
Met name in godsdienstige zaken hoort de mens zijn verstand te gebruiken. Hoe kan hij anders feiten en beweringen onderscheiden? Geen mens is alwetend; in wetenschap en religie gelden geen absolute waarheden; het individu is vrij in wat hij denkt, maar het Woord van God is maatgevend. Dogma’s die tegen het verstand indruisen, zijn ongeloofwaardig, ook al beweren schriftgeleerden het tegendeel. De mens hoeft van God niet te geloven wat priesters of theologen zomaar beweren. Alle Profeten Gods hebben aan het onderscheidingsvermogen van de mens geappelleerd, en niet aan regels van godsdienstige instellingen of kerken die zichzelf onfeilbaar achten.
Wat waar en aannemelijk is kan slechts met mens met de rede worden concluderen. Het Bahá’í-geloof een zaak van het verstandig hart in zoverre de rede ingeschapen is. De religie van God appelleert aan redelijkheid als beschermer van het vertrouwen. De uitdrukking “Ik geloof omdat het absurd is” (“Credo quia absurdum”) wordt abusievelijk toegeschreven aan kerkvader Tertullianus (ca. 160-230). Hij was een omstreden voordenker van het Concilie van Nicea (325) dat gehouden werd in het huidige Izmir in Turkije. Daar heeft de meerderheid van de toenmalige patriarchen van de Katholieke Kerk de Ene God door de Drievoudigheid of Triniteit vervangen die de Zoon gelijk verklaard aan het wezen van de Vader. Die theologie leidde tot het eerste schisma in het christendom. De oude eenheid kon ook met geweld nooit meer worden hersteld. Er bestaan duizenden christelijke sekten. Het christendom is niet de leer van Jezus Christus maar sinds Paulus en de apostelen de leer over Jezus Christus. Jezus bleef voor weerbarstige Arianen als mens “godgelijk”; voor de overige christenen is Jezus Christus “God uit God”. Met dit credo trokken koningen en ridders eeuwenlang tegen andere heidens volkeren te velde. Macht bepaalt veelal nog steeds wat waar en terecht is.