Gebonden vrijheid
Het hogere gezag
De mens is vrijer dan het dier omdat hij met het verstand zijn instincten kan leren beheersen. Beschaving berust op de geslaagde beheersing van instincten. Is het wel zo “cool” om te denken dat de mens zich maar "natuurlijk" moest gedragen? Sommige mensen willen vrij zijn “als een vogel in de lucht”. Maar hoe vrij is die vogel dan wel? Instincten beheersen zijn gedragingen, bepalen de grenzen van zijn domein, selecteren zijn voedsel en jagen hem onweerstaanbaar op als de tijd komt van paring en trek. De door de natuur geordende menselijke samenleving bestaat al minstens tweehonderdduizend jaar niet meer – sinds de geboorte van de anatomisch Moderne mens die nadacht, althans ertoe in staat was omdat de inhoud van zijn hersenkom was vergroot. Elke maatschappij berust op een orde die aan de "natuur" is toegevoegd. Wetten komen bij de mens in plaats van de instincten. Ze beschermen de soort tegen het ongeremde gedrag van de enkeling. Maar elke orde tast de vrijheid van de enkeling aan. Zelfs de ideale rechtsstaat hanteert normen van goed en kwaad en beknot de burger in zijn individuele expressie. Maar wanorde is nog veel erger. Maatschappelijk chaos (= anarchie) is een nachtmerrie bij klaarlichte dag. Maar waar moet een orde vandaan komen die het individu evenzo beschermt als allen samen?
De Bahá’í-religie leert dat er maar één gezag is dat aanspraak kan maken op algehele erkenning. Het is niet het staatsgezag maar het gezag van de Schepper. "De goddelijke wetten zijn als een oceaan, en de kinderen der mensen als de vissen daarin". Elk tijdperk vereist zijn eigen wetten. Gods wetten voor deze tijd zijn afgestemd op de belangen van alle bewoners van de Aarde. Bahá’u’lláh leert: "De mensheid in haar geheel moet zich vastberaden houden aan al hetgeen haar werd geopenbaard en geschonken. Dan, en slechts dan zal zij ware vrijheid bereiken”. Het is Gods wil dat er een hogere wereldorde komt. Alleen daarin kan de mensheid in eenheid leven. Sterker nog - ze komt er niet onderuit.
Het oorspronkelijke artikel is verschenen in “Bahá’í Courant” van april 1976.