Gods Leraar van het Millennium

Bahá’u’lláh


Miljoenen mensen over de gehele wereld geloven, dat wij sinds ruim een eeuw in een nieuwe fase van de geschiedenis verkeren, en dat het geestelijke brandpunt daarvan de Openbaring van Bahá'u'lláh is. “Naar het oordeel van velen bezat Bahá'u'lláh de tederheid van Sint Franciscus, de moed van Socrates, de zachtmoedigheid van Mozes, de onaantastbaarheid van Confucius, de missionaire kracht van Mohammed, de zedelijke majesteit van Jesaja, het mededogen van de Boeddha en de heiligheid van Jezus. Miljoenen mensen zien deze man als de Hoop voor wereldvrede en de Verlosser van de hele mensheid.” - David Rhys Williams van de Eerste Unitarische Kerk van Rochester, een stroming in het Christendom van ook Albert Schweitzer. .

Afkomstig uit Perzië

Bij zjn geboorte, op 12 november 1817, kreeg Bahá'u'lláh de naam Mirzá Husayn 'Ali. Hij was de oudste zoon van Mirzá 'Abbás van Núr, een wesir aan het hof in Teheran. Zijn familie was zeer gefortuneerd en genoot groot aanzien. Vele leden van de familie hadden belangrijke posten in Perzië bekleed. De familie stamde af van de vroegere Sassanidische koningen. Een dochter van de laatste toenmalige koning trouwde met de joodse Prins van Bagdad uit de lijn van David. Mede daarom zijn vele joodse Perzen volgelingen van Bahá’u’lláh geworden, de aan hun volk beloofde Messiah uit het Huis van David.

Een meteen opvallend mens

Bahá'u'lláh heeft geen openbare school bezocht. Het onderwijs dat hij genoot, kreeg Hij thuis. Van jongs af aan gedroeg Hij zich anders dan anderen. Hij stond spoedig bekend om Zijn edelmoedigheid. Er ging een buitengewone aantrekkingskracht van Hem uit, die door iedereen werd gevoeld. Hij was dikwijls omringd door geleerden en hovelingen. Ook kinderen voelden zich sterk tot Hem aangetrokken. Men noemde Hem al in jonge jaren een „vader van de armen”, iemand van ongewone wijze inzichten. Aankondiging van de Beloofde

Toen Bahá'u'lláh 22 jaar oud was, stierf Zijn vader, die Hem de zorg voor het gezin en het beheer over de uitgebreide familiebezitting naliet. De keizerlijke regering wenste dat Hij Zijn vader als staatsminister zou opvolgen. Maar Bahá'u'lláh sloeg dit aanbod af. Vijf jaar later hoorde Hij voor het eerst van de leringen van een jonge koopman uit de dichterstad Shiraz, een afstammeling van Mohammed – de Báb. Hij had verkondigd dat Hij de poort was waar doorheen de Beloofde zal komen, de Shah Bahram van de Perzen, de “Great Announcement” van de Islam.

Jaren van leed

Bahá'u'lláh werd een van de krachtigste en moedigste aanhangers van de Báb die op 9 juli 1850 in Tabriz werd terechtgesteld, onder soortgelijke beschuldigingen als toentertijd tegen Jezus Christus. Ook in het westen werd dit in vooraanstaande kranten vermeld, zoals in de “Nieuwe Rotterdamsche Courant”. In het kader van de vervolgingen eromheen werd ook Bahá'u'lláh gevangen genomen, afgeranseld, in ketenen geslagen en gedurende vier maanden opgesloten in de staatskerker van Teheran.

De roeping

Gedurende die opsluiting in de duisternis van deze kerker werd Bahá'u'lláh Zich van Zijn roeping door God bewust. Hij beschrijft deze ervaring later in zielroerende woorden van Koning van Zijn land. Na Zijn vrijlating uit gevangenschap werd Hij met Zijn gezin door de Sjah uit Perzië verbannen. Hij was ernstig ziek, en men dacht dat Hij zou sterven. In Bagdad, waar hij zich mocht vestigen, groeide het aantal van Zijn volgelingen. De sjiietische leiders in de stad vroegen om verdere verbanning van de onruststoker. De Sultan van het Ottomaanse Rijk beval Zijn vertrek naar Istanboel. Gedurende de laatste dagen aan de Tigris, in de lente van 1863, mocht Bahá'u'lláh met Zijn gezin en enkelen van Zijn Perzische volgelingen afscheid nemen. Hi9j verbleef toen in de tuin van de gouverneur aan de oever van de rivier. Daar verkondigde Hij op 21 april van dat jaar voor het eerst de Beloofde te zijn waar de volkeren naar uitzien.

Naar het Heilige Land

De tocht van Bagdad naar Istanboel was opnieuw een beproeving. Na een verblijf van vier maanden kwam er een verder uitwijzingsbevel – naar Edirne (Adrianopel) aan de Zwarte Zee. Voor het eerst zette toen een Profeet van God voet op Europese bodem. Ook in Edirne trok Bahá’u’lláh stromen van bezoekers. Na viereneenhalf jaar volgde de uiteindelijke verbanning naar de toenmalige kerkerstad Akko (Akka, Saint Jean d’Acre) in Palestina dat toen tot de provincie Syrië van het grote Ottomanische Rijk behoorde. Bahá'u'lláh bereikte het Heilige Land in 1868 met een Oostenrijks lijnschip dat de havens van de Levante aanliep. Voorspellingen van de profeet Jesaja over de komst van de Heer der heerscharen naar de kust van de Sharon en de Karmel gingen in vervullingen. Het verpauperde land bloeide op. Uiteindelijk werd joods-Palestina het groenste land van het Midden-Oosten.

Boodschap aan de Wereld

Vanuit zijn ballingsoord aan de Zwarte Zee stuurde Bahá’u’lláh zendschrijven aan de Paus, de Sjah van Perzië, de Sultan van Turkije, de Koningin van het Britse wereldrijk, de Duitse en Franse Keizers en de President van de Verenigde Staten van Amerika. Daarin maakte Hij Zijn goddelijke zending bekend en riep Hij de machthebbers op hun krachten te bundelen voor de stichting van Gods religie, een rechtvaardig wereldbestuur en de algehele vrede. In Zijn brief aan de Paus schreef Hij dat de tijden waren vervuld en dat de voorzegde wederkomst van Christus in de Heerlijkheid des Vaders een feit was geworden.
Bahá'u'lláh bracht Zijn levensavond jaren op het landgoed Bahji ten noorden van de strafkolonie Akko. Hij overleed er op 29 mei 1892 met 75 jaar en werd er in een grafkamer ter aarde besteld. Zijn rustplaats is voor bahá’ís het geestelijke middelpunt van de aarde, de Qiblih van het gebed. Bahá'u'lláh is de meest recente historische belichaming van de Geest van God die steeds weer komt. Hij opent een kosmos van vervulling die profetieën hebben aangekondigd. Hij is Gods grootste Spiegel omdat het bevattingsvermogen van de mens was toegenomen toen Hij kwam. Hemelse Spiegels verbinden de beperkte, transcendente orde van de mens met dimensies van God. Manifestaties van de Almachtige vormen de krachtbon van de geestelijke vooruitgang van de het Verschijnsel Mens – die Bahá’u’lláh Gods kronende schepping noemt. Zalig de mens die zich overeenkomstig weet te gedragen.

Bron: Shoghi Effendi, “God Passes By”, Ned. editie “God Schrijdt Voorbij”, Den Haag 1975 - H. M. Balyuzi, “Bahá'u'lláh, The Word Made Flesh”, London 1972 - G. Townshend, “Christus en Bahá'u'lláh”, Den Haag 1973. Oorspronkelijk in de “Baha’í Courant” van maart 1975.