Bahai.nl 50 JAAR GELEDEN
De oprichting van de Nationale Geestelijke Raad van de Bahá’ís van Nederland in 1962
door Masu’d Mazgani en Gunter C. Vieten, voormalige leden van die 1e NGR
April 2012
Op zaterdag 28 april 1962 komen in het “Nationale Gebouw” op Riouwstraat 27 in Den Haag negen bahá’ís bijeen – twee vrouwen, zeven mannen, drie verschillende nationaliteiten, allen met gaven en talenten begiftigd zoals ieder mens. Het is 22.30 uur. Eerder die dag had de 1e Nationale Conventie op hetzelfde adres plaatsgevonden, een deftig huis in achterstallige staat van onderhoud. De negen Nederlandse Bahá’í-gemeenschappen onder een PGR hadden eerder Ed Bode, Luis de Fretes, Bob van Lith, Mas’ud Mazgani, Arnold van Ogtrop, Ted Ruys, Jetty Straub, Gieny Sijsling, Lottie Tobias en Chris Westenbroek naar Den Haag afgevaardigd. Zij hebben op deze historische zaterdag Gerrit (“Gert”) van de Garde, Jacobus Eduard (“Bob”) van Lith, Mas’ud Mazgani (bovenste rij, tweede van links), Arnold van Ogtrop, Gieny Sijsling, Jan Sijsling, Elizabeth Charlotte (“Lottie”) Tobias, Gunter Carel Vieten (rechts) en Christiaan C. (“Chris”) Westenbroek tot leden van de eerste Nationale Geestelijke Raad van de Bahá’ís van Nederland gekozen. Die houdt zijn constituerende vergadering. Hasan M. Balyuzi, vertegenwoordiger van de Handen van de Zaak in het Heilige Land, is als getuige aanwezig. De Handen beheren sinds het overlijden van de Behoeder in 1957 de Bahá’í -wereld.
Het Amerikaanse model
Op Gert van de Garde zijn op de conventie de meeste stemmen gevallen; hij is de convenor van de vergadering die langs een pagina’s lange checklist afrolt. De oprichtingsprocedure van de NGR is door het “Onderrichtcomité voor Europa” opgesteld, de helpende hand van de NGR van de Verenigde Staten. Amerikanen zijn de eersten in het westen geweest, die in grotere getallen begrepen, dat het verschijnen van Bahá’u’lláh nieuwe tijden heeft gebracht. Hun “Chicago Bahá’í Association” van 1907 telde meer dan duizend leden en was de eerste erkende plaatselijke bahá’í instelling ter wereld. Daar was in 1927 de eerste “NGR” uit voortgekomen. En die stuurt na de Tweede Wereldoorlog op instigatie van de Behoeder “Reizende leraren” naar het geteisterde Oude Continent, ook naar “Holland”. Rita van Sombeek keert in 1946 naar haar geboorteland terug; zij is de eerste van een vastbesloten schare die Nederland stap voor stap voor de Boodschap van Bahá’u’lláh opent. Het is een moeizame opgave. De Rotterdamse oogarts Jelle de Vries citeert in zijn historiografie van de Nederlandse Bahá’í-gemeenschap één van die Amerikanen die aan het Onderrichtcomité in Wilmette rapporteert dat : “geen volk” voor nieuw gedachtengoed zo open staat als Nederlanders, maar helaas “as a whole” zich dan verder niet verroert.*
* “The Babi Question You Mentioned…”,p. 291, Peeters 2002, Deel III (Participants) beschrijft individuele details uit die periode. Het boek is opgedragen aan de Perzische echtgenote van de auteur, Gity Ala’i, en hun kinderen. Het is een document van liefde voor details van een verschijnsel dat ook in Nederland geschiedenis maakt. Jelle de Vries verwerft met zijn publicatie de titel van doctor in de theologie van de Katholieke Universiteit Brabant in Tilburg.
De onmisbare Perzen
Na 16 jaar lankmoedig pionierswerk zijn sinds 1946 in Nederland 121 harten voor Gods Zaak opengegaan. Menigmaal blijkt dat een ontvlamde liefde voor Bahá’u’lláh strovuur is
geweest. Eind jaren ’50 komen Pioniers uit Iran naar Nederland, vaak met vrouw, dochters, zonen. Voor Gods Zaak is hen geen offer te groot – de meesten verlaten voor altijd hun geliefde vaderland, geven zaken en betrekkingen op, ze brengen taarof mee naar het botte Nederland, het gezongen gebed in Farsí en een diepe Perzische spiritualiteit. Met hartveroverende vasthoudendheid nodigen zij Nederlanders uit voor “openbare avonden” waarbij ze hun gasten soms nauwelijks verstaan. Begin 1962 telt “Holland”, zoals de Behoeder in zijn brieven en plannen Nederland had genoemd, 33 Perzen – een derde van de kiesgerechtigden bahá’ís.
Het “Tienjarenplan” duurt nog tot 1963 en stelt voor Nederland minstens acht Plaatselijke Geestelijke Raden als doel. Bahá’u’lláh noemt die raden in de Kitáb-i-Aqdas “Huizen van Gerechtigheid”. Zonder de gelovigen uit het aloude “Land van de Edelen” had Nederland de gestelde doelen van de “Wereldkruistocht” van Shoghi Effendi niet gehaald. Voor Perzen is die “Crusade” in de woorden van de Behoeder de “Allergrootste Jihád”. Die veroveringstocht leidt ertoe dat in 1962 ook in Den Haag, “de Stad van Recht en Vrede”, een Nationale Raad kan worden gevormd, één van de 56 steunpilaren van het een jaar later op te richten Universele Huis van Gerechtigheid op de Berg Karmel in Haifa.
De geleide groei
De opgang van Gods religie is als de Lente. Na de eerste tekenen van nieuw leven in Perzië en de tekenen van een geestelijk ontwakend Noord-Amerika een halve eeuw later, past de Behoeder vanaf 1922 op de zich ontplooiende wereldgemeenschap het systeem toe van de geleide groei. Kwekers van kostbaar plantgoed regelen met die methode de vermeerdering van nieuwe soorten. In 1921 is zijn grootvader, de Meester, heengegaan, ‘Abdu’l-Bahá. Zijn reizen naar Europa en Noord-Amerika heeft Gods nieuwe gedachtengoed op vruchtbare bodem laten vallen. Vele bahá’í principes worden stilaan gemeengoed van ontwikkelde mensen in het oosten en het westen. Maar het individu moet nog beseffen waar zijn nieuwe inzichten vandaan komen en dat nieuwe tijden ook nieuwe uitdagingen en rechten brengen, voorn het eerst op wereldschaal. Bahá’u’lláh heeft Gods Wereldplan gebracht. De Tuin van Beschaving onderscheidt zich door een groei- en bebouwingsplan dat botanisch niet vanzelf komt. Ook ditmaal niet.
De mensentuin waarvan Bahá’u’lláh spreekt, berust op ordeningen en plannen waarmee de Behoeder beheerstructuren schept, die eerder niet bestonden. Zijn basis is het concept van ‘Abdu’l-Bahá – de “Wil en Testament”. Shoghi Effendi leidt er de strategie vanaf voor twee Zevenjaarplannen en de tien jaar durende Kruistocht van 1953-1963. Aan het eind ervan ligt het eeuwfeest van de proclamatie van Bahá’u’lláh als de Beloofde der volkeren. Die zal de eenheid van God, Wereld en Mens brengen. De Bijbel schrijft over die wereldeenheid in denken en doen “dat het zal worden één herder, één kudde”
De eerste Negen
Op de 1e bijeenkomst van de Raad wordt Bob van Lith voorzitter, Gert v.d. G. vicevoorzitter, Günter Vieten penningmeester, Lottie Tobias secretaris. Gieny S. zal de notulen bijhouden,en Masu’d Mazgani, Arnold van Ogtrop en Chris Westenbroek ronden het negental af. Hand van de Zaak Balyuzi wijst op “de verantwoordelijkheid die de nieuwe NGR het komende jaar wacht” . De Raad zal de Handen van de Zaak van God over de gang van geloofszaken op de hoogte houden, die het wereldorde van Bahá’u’lláh sinds de dood van de Behoeder in 1957 ad interim beheren. Shoghi Effendi Rabbani heeft bij zijn dood in Londen geen persoonlijk testament nagelaten. Doch zijn wereldomspannende plannen voorzien in de oprichting van het Universele Huis van Gerechtigheid met Riḍván 1963.
Foto: Na de 1e Nationale Conventie, op de stoep van het Baha'i Centrum Nederland, de "Hazira".
In Europa waren nationale bahá’í raden al 1923 in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk opgericht, 1948 in Ierland, 1958 in Frankrijk en een jaar later in Oostenrijk. Daar zijn vandaag in het noorden, westen en zuiden van Europa samen met Nederland nog tien andere Nationale Raden bijgekomen - in België, Denemarken. Finland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Portugal, Spanje, Zweden en Zwitserland.
100 Years of the Baha'i Faith in Europe, Graham Hassall and Seena Fazel, Baha'i Studies Review, 8:3, pages 35-44, http://bahai-library.com/hassall_fazel_100-years_europe
De triade van Brussel
Aan de NGR is de Regionale Geestelijk Raad van de Benelux vooraf gegaan. Drie Nederlanders maken er deel van uit. De RGR zetelt in Brussel en verdeelt doelen en taken over een aantal comités naar Amerikaans model: een tijdelijk Nationaal comité voor onderricht en consolidatie in elk van de drie landen en een comités voor jeugdzaken, juridische zaken, voor vertalingen en audiovisuele middelen, bulletin-, bibliotheek- en boekenzaken en de Engelstalige berichtgeving aan “Bahá’í News” en “Bahá’í World” – in totaal tien per land. De communicatie tussen de PGRs en de Beneluxraad loopt via een assistent-secretaris in elk van de lidstaten. Voor Nederland is dat Lottie Tobias, bijgestaan door Olive Sutton.
Brussel rapporteert met Naw-Rúz 118 dat de RGR (ook) “vele persoonlijke problemen”, “grote financiële zorgen” en “de bescherming van het Geloof” bezighouden. De nieuwe nationale raden zullen de opleiding van bahá’í leraren, geregelde landdagen en een geloofscursus moeten voortzetten. Voor het eerst in de geschiedenis zijn immers alle intellectuele en materiële systemen en alle krachten beschikbaar voor de opbouw van een vreedzame en rechtvaardige mensenwereld. Alleen bahá’ís weten dat dit geen toeval is, maar het bewijs van een interventie Gods. Die Boodschap moeten zij individueel en collectief verspreiden.